Paul van Ostaijen schreef Bezette stad in 1920, in ballingschap in Berlijn, en de bundel verscheen een jaar later. De teksten vormen een portret van Antwerpen tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Muzikale invloeden ontbreken niet in de poëzie, denk maar aan het vijfdelige gedicht Music Hall, inclusief het beroemde Boem paukeslag, en aan de expliciete verwijzingen naar tango of jazz. Met zijn expressionistische typografie en muzikale beelden lijkt de bundel soms zelfs bijna een partituur.
De luisterlijst die we samenstelden – ruim twee uur muziek – reflecteert een tijd waarin behoudsgezinde laatromantische muziek stevig durfde te botsen met de muziek van vernieuwers, en waarin er binnen de populaire muziek heel diverse genres tot bloei kwamen, van ragtime over cabaretmuziek tot jazz. In die wereld vol muzikale ontdekkingen hoort Bezette stad helemaal thuis.
De oorlogsjaren (1914-1918)
Muziek nam in oorlogstijden vele vormen aan. Er was de opzwepende muziek vol nationaal sentiment, zoals Edward Elgars Le drapeau belge (1917), waarin de moed van het Belgische volk wordt bezongen, gecomponeerd voor de verjaardag van Albert I. En dan waren er de Vlaamse velden. Componist Ivor Gurney was soldaat in het Gloucestershire Regiment, en schreef de muziek op In Flanders, een tekst vol heimwee naar Engeland. Der Tod in Flandern is dan weer een lied van Duitse zijde – het werd twee decennia later gerecupereerd door het Naziregime. Claude Debussy componeerde dan weer het kerstlied Noël des enfants qui n’ont plus de maison (1915), over de verwoestingen die de Duitsers aanrichtten.
Antwerpen lag na het begin van de bezetting in oktober 1914 niet langer aan het oorlogsfront. Maar de Antwerpenaren hadden op dat ogenblik al heel wat oorlogsleed gezien, zoals nachtelijke terreur door aanvallen met zeppelins, of het bombardement van 7-8-9 oktober. Heel anders was het geluid in Wenen. In 1915 ging daar Emmerich Kálmáns Csardasfürstin (“Tanzen möcht ich”) in première. Het geloof in de overwinning was aan de Duits-Oostenrijkse zijde groot, en in Wenen werd nog steeds gedanst.
Verder verwijderd van het oorlogsgeweld staat Gustav Holsts The planets, gecomponeerd tussen 1914 en 1916. Mars, The Bringer of War zou nog voor het uitbreken van de oorlog zijn geschreven, maar is een mooie voorafspiegeling van de mechanische oorlog die spoedig zou losbarsten. Gelukkig is er uiteindelijk Jupiter, The Bringer of Jollity, de brenger van vreugde en plezier. In 1921 paste Holst de centrale melodie van Jupiter aan zodat I vow to thee, my Country er op kon worden gezongen, een patriottisch gedicht van Sir Cecil Spring Rice.
Berlijn, en de jaren van crisis en wederopbouw (1918-1921)
Na de oorlog leefde Van Ostaijen een tijd in ballingschap in Berlijn. Duitsland en bij uitbreiding heel Europa krabbelden na de oorlog langzaam terug recht, en na de verstikkende oorlogsjaren was er weer ruimte voor amusement en muziek. Toch waren de jaren onmiddellijk na de oorlog ook erg woelig: de nationale economieën moesten volledig opnieuw worden opgebouwd, en politiek stonden extremen tegenover elkaar. In Duitsland trachtte de Weimarregering een democratisch bestuur op te bouwen na de ineenstorting van het Keizerrijk. Het cabaretlied Das Lila Lied, gecomponeerd door Mischa Spoliansky (1920), wordt beschouwd als een van de eerste uitingen van een nieuwe en voorzichtig bloeiende LGBT-cultuur. De Weimarrepubliek gaf deze gemeenschap immers voor het eerst bescherming, en de censuur van het Keizerrijk werd opgeheven.
De theater- en operettescene van Berlijn was al voor de oorlog bekend, en bracht talloze hits voort, zoals Willi Roses Puppchen, du bist mein Augenstern (1912). Ook de danszalen, revuetheaters en cabarets van het naoorlogse Berlijn werden al snel legendarisch als plekken van (tomeloos) vermaak en grote creativiteit. En er waren de internationale invloeden en evoluties: muziek die werd geassocieerd met de New Yorkse Tin Pan Alley, Amerikaanse jazz, New Orleans blues en big band-muziek, of het uitgaansleven in Parijs. Doorheen de luisterlijst zijn er tal van voorbeelden te vinden uit de periode 1918-1921. De charleston, waarnaar Van Ostaijen verwijst, was een Amerikaanse swingdans, en het nummer The Charleston was een van de grote hits van de jaren 1920.
In de klassieke muziek bevonden componisten als Saint-Saëns, Fauré, Vaughn-Williams, Janacek, Korngold en Schoenberg zich op een spectrum dat liep van behoudsgezind en laatromantisch tot vernieuwend en zelfs experimenteel. Hun muziek uit de luisterlijst werd allemaal in 1921 of de onmiddellijk daaraan voorafgaande jaren gecomponeerd of voor het eerst uitgevoerd. Sommige componisten hielden vast aan het verleden, en wilden terug naar de tijd voor de oorlog. Anderen beschouwden de breuk van de oorlog als onomkeerbaar en gingen op zoek naar nieuwe muziekvormen en een nieuwe manier om muziek te componeren.
Bij wijze van epiloog bevat de luisterlijst ook een bekend nummer uit Die Dreigroschenoper. Tekstschrijver Berthold Brecht en componist Kurt Weill creëerden dit werk in 1928. Die Dreigroschenoper combineert ideeën uit het gesproken toneel, de opera, de jazz en het cabaret, en, mede door zijn sociale kritiek, was het resultaat een vernieuwend werk. In 1933 kwamen Hitler aan de macht. Dat betekende meteen het einde voor alles wat te veel naar experiment en vernieuwing rook. Ook Die Dreigroschenoper werd verboden.