Orgelboeken bestaan uit karton waarin gaatjes worden geponst. Wanneer het boek door het orgel gaat, veren de metalen toetsen van het orgel door de geponste gaatjes. Zo openen ze een ventieltje van een luchtleiding waardoor lucht stroomt naar het juiste register, de juiste toon of de juiste beweging in het orgel. Zonder boek is er dus geen muziek.
Drie beroepen
Voor haar meester-leerlingtraject werkt Jolien Paeshuys samen met Arthur Prinsen die met zijn bedrijf orgelboeken maakte in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw. Het dansorgel was toen niet weg te denken in danscafés en op kermissen. Jolien Paeshuys is goed geplaatst om bij Arthur Prinsen in de leer te gaan. Ze beheert de orgelcollectie van Jef Ghysels die in het bezit is van de Vlaamse overheid. In Museum Vleeshuis is ze deskundige conservatie en in bijberoep is ze ook houtrestaurateur. Al lange tijd specialiseert ze zich in mechanische muziek.
“Eigenlijk valt het maken van orgelboeken uiteen in drie beroepen”, schetst Jolien. “De arrangeur maakt het arrangement, de noteur noteert het arrangement op het karton en de boekenkapper kapt er de gaten uit. Soms deed één persoon al dat werk. Arthur Prinsen maakte in zijn bedrijf de arrangementen en noteerde ze met zijn noteertrommel op papier. Zijn vrouw had de leiding over de boekenkappers en kapte zelf ook. Arthur is een heel goede muzikant en kon als boekenmaker rekenen op zijn goede geheugen en gehoor. Zo gebeurde het dat hij tijdens generale repetities in de opera de melodie van het populairste liedje memoriseerde. Dankzij gesprekken achteraf met de muzikanten kon hij het deuntje verfijnen. Thuis maakte hij het arrangement en na de première in de opera speelde het orgel dat liedje tijdens de afterparty, in een café waar een orgel stond. (lacht) Geregeld gaven cafébazen hem ook een partituur of later een cassette waarmee hij een liedje voor hun orgel maakte.”
Eindigen met een feest
“Het beroep van orgelboekenmaker is vandaag zo goed als uitgestorven. Wie de stiel nog beheerst, doet dat meestal als hobbyist”, aldus Jolien. “In het kader van het meester-leerlingtraject wil ik het ambacht doorgronden en er een soort handleiding bij maken. Ook een kortfilm of korte docu staat op het programma. En met de handleiding wil ik muzikanten aanzetten om nieuwe muziek voor dansorgels te maken. Ik wil het traject midden 2025 heel graag afsluiten met een concert of zelfs een feestje, want daarvoor dienen dansorgels uiteindelijk. Feesten was altijd het doel. Er werd gedanst op de orgelmuziek en de tapkraan ging niet dicht voor het ochtend werd.”
Van meester-orgelboekenmaker Arthur Prinsen hoopt Jolien de knepen van het vak te leren. Hoe maak je een aangenaam klinkend arrangement? Welke registers laat je samenklinken? Hoe klinkt een walsje mooier en aantrekkelijker? “Ik wil in staat zijn om zelf een nummer voor een dansorgel te maken. Naast arrangeren leer ik ook noteren en kappen. Dat noteren kan je op twee manieren doen. De meest evidente manier is gewoon op een tafel. Maar Arthur gebruikt altijd een noteertrommel. Op die draaiende trommel wordt een papier gespannen, met daarboven de verdeling van de registers. Hier en daar wordt al een gaatje gekapt, de lengte van de tonen wordt op het papier getekend. In de laatste fase worden alle gaatjes uit het karton gekapt met een kapmachine. Die technieken onder de knie krijgen, is het doel.”
Historische aspect
De tijd dat in danscafés en op kermissen steevast een dansorgel weerklonk, is voorbij. Er zijn nog plekken waar je de feestelijke orgelklanken kan horen. Tegenwoordig maakt men orgelboeken met software. Toch vindt Jolien het belangrijk om de klassieke werkwijze te capteren. Zo wil ze een beter inzicht krijgen in het ambacht om het later ook met recentere technieken uit te voeren. “Wat ik charmant vind aan de klassieke orgelboeken is dat je de toetsen van het orgel hoort als ze door de geponste gaatjes schieten en weer teruggaan. Dat takketakketak-geluid heeft ook een bepaald ritme. Ik vind het historische aspect van de ponskaarten ook heel interessant. Al bij het begin van de industriële revolutie werden ze gebruikt als een soort geheugen. Eigenlijk zijn ponskaarten de voorlopers van de floppy disc. Het systeem is gebaseerd op het Jacquard-weefgetouw. Dergelijk ambacht hoort tot de eerste technieken die het mogelijk maakten om muziek te reproduceren en die kennis wil ik niet verloren laten gaan.”
De meester-leerlingbeurs van de Vlaamse overheid maakt het Jolien Paeshuys mogelijk om bij Arthur Prinsen in de leer te gaan. Zo kan ze het ambacht capteren en uitdragen. En dat is nodig, illustreert ze met een anekdote. “In Museum Speelklok in Utrecht, dat de grootste collectie mechanische muziekinstrumenten van Europa heeft, hebben ze een eigen huisarrangeur. Ook hij gebruikt een computer om arrangementen te maken. Dankzij het meester-leerlingtraject kan ik onderzoeken wat er allemaal komt kijken bij de productie van orgelboeken op papier.”